Een kendi, een waterfles van Indiase oorsprong, kwam in heel Zuidoost-Azië frequent voor en was zelfs zeer populair in het Midden-Oosten. De kendi werd via de hals gevuld en men dronk uit de tuit. Chinezen gebruikten geen kendi, maar porduceerden ze wel voor de export. Meestal hebben ze een hoogte tussen 13 en 25 cm. Kendi van Chinees en Japans porselein werden ook naar het Westen geëxporteerd waar ze als bloemenvaas of exotisch sierstuk een plaats kregen in het interieur. Ze komen vaak voor op zeventiende -eeuwse stillevens.
De kendi heeft een plat bolvormig lichaam, een lange hals die in een kelkvormige kraag eindigt en een slanke s-vorlige tuit die met reliëfblaadjes aan de romp is bevestig. De romp is ingedeeld in verticale panelen afwisselend versierd met bloementakken, een lotusvijver, een vogel op een rots. Op de schouder zijn vierkante spiralen geschiklders en op de hals bloementakken en een vogel op een rots.
Dit is een van de oudste stukken porselein uit de verzameling van het museum, die verschillende honderden stuks omvat. Het Chinees porselein werd in het Westen van oudsher verzameld, en vooral in Nederland, waar vanaf het prille begin van de 17de eeuw een drukke en winstgevende handel met China werd gevoerd. Voordien werd het Chinees porselein echter vooral via India, door de Portugese zeevaarders aangevoerd. Hun schepen, zogenaamde 'kraken', werden niet zelden door anderen wegens hun kostbare lading gekaapt. In Holland sprak men toen van 'kraakporselein', buit gemaakt op Portugese schepen of van Portugese handelaars gekocht, waarmee een periode en een stijl van decoratie wordt aangeduid uit de tijd van keizer Wan Li '1573-1619). Deze schenkkan behoort tot dit soort porselein en tot de vroegste periode van de georganiseerde import naar het Westen.