De staande vrouw boog lichtjes door de rechterknie, met het bekken in 'contraposto' houding. Een pand van haar manteltje was gedrapeerd over de linkerarm en moest langs de dij neerhangen. Een ander pand moest langs de rechterzijde afhangen. De niet zeer genuanceerde drapering laat nochtans zeer duidelijk de anatomische vormen doorschijnen. De stijlkenmerken situeren ons fragment in de vroege Keizertijd.