In 'De magere keuken is een huishouden van arme donders te zien die als maaltijd op tafel niets anders hebben staan dan een schaal met wat mosselen, een homp brood en een knolraap. Alle aanwezigen zijn vel over been: de man die mistroostig in een kleine (bijna lege?) pot boven het vuur lepelt, de vrouw met hangende borsten die haar kind niet kan voeden, maar ook de uitgemergelde hond die onder tafel haar kleintjes zoogt. De dikke man (Broer Lubbert uit het onderschrift) merkt al snel dat het hier niet goed toeven is en vlucht weg van de shcaal met een wortel en een knol die hem als 'banket' wordt aangeboden. Alle kasten en schalen zijn leeg, het kereltje vooraan steekt zijn hoofd in een pot om het laatste eetbare eruit te schrapen. (Informatie verkregen uit de catalogus 'Pieter Bruegel ongezien!')