Het Maria-aangezicht telkens naar het Dürer'se type. Michel wijst op een gelijkaardige compositie in een triptiek te Dresden (nr.806a). Ook Friedländer citeert dit laatste schilderij met enkele andere triptieken (Brera 632, Schleisheim 3028, e.a.), wanneer hij dit drieluik catalogiseerd als een van de vele replieken van een werk van de Meester van 1518, welke meestal de stijl van Pieter Coecke van Aelst vertonen. Dit verschijnsel verklaart Marlier hierdoor, dat de Meester van 1518 de schoonvader van Coecke zou zijn, Jan van Doornicke, en dat zij samenwerkten. Toch onderscheidt Marlier in dit drieluik, dat hij omstreeks 1520 dateert, de hand van een andere samenwerker, aan wie hij verder toeschrijft een 'Aanbidding van de wijzen', Gemäldegalerie, Mainz (nr.702), en twee erbij behorende luiken in de verz. V.Mayring, Nürnberg, voorheen Germ. Nationalmuseum aldaar (alle afg. bij Marlier 1966). Middenpaneel.
hoogte: 104.6 cm (dagmaat middenpaneel) breedte: 68 cm (dagmaat middenpaneel) hoogte: 121.5 cm (middenpaneel lijst) breedte: 85 cm (middenpaneel lijst) hoogte: 106.6 cm (dagmaat zijluiken) breedte: 29.5 cm (dagmaat zijluiken) hoogte: 121.5 cm (zijluiken lijst) zijluiken lijstwidthlargeurbreedte42.5hoogte: 121 cm (geheel open lijst) breedte: 169.5 cm (geheel open lijst) diepte: 3.5 cm